Monthly Archives: november 2012
is de manisch-depressieve stoornis erfelijk?
Onderzoek naar tweelingen is een prachtige manier om meer te weten te komen over erfelijkheid. Eeneiige tweelingen hebben exact hetzelfde DNA (het DNA bevat de genetische, erfelijke code).
Als de ene persoon van een eeneiige tweeling manisch-depressief is, heeft de ander 80 % kans de ziekte ook te krijgen. Dat is een hoog percentage, maar als je bedenkt dat ze voor 100 % dezelfde genetische code hebben, is het ook weer opmerkelijk dat dit bij 20 % dus niet gebeurt.
Bij eerstegraads verwanten, d.w.z. vader, moeder, zoon of dochter, is de kans dat je ook een bipolaire stoornis hebt ongeveer 10 %. Bij tweedegraads verwanten is het percentage al gezakt naar ongeveer 5 %. Nog verdere familie heeft een even grote kans als de gemiddelde bevolking (1-2 %).
Het is wel belangrijk te beseffen dat dit gemiddelden zijn. Het is niet mogelijk om per individueel geval een precieze voorspelling te doen.
Erfelijke factoren spelen dus een rol bij de gevoeligheid om manisch-depressief te worden, maar kunnen nog niet verklaren waarom de ene gevoelige persoon wel en de andere niet een bipolaire stoornis krijgt.
nog een beroemdheid met bipolaire stoornis
Het meest complete wetenschappelijke naslagwerk over de bipolaire stoornis is ‘Manic Depressive Illness’. Dit dikke boek staat onder redactie van dhr. Frederick Goodwin en mevr. Kay Redfield Jamison.
Professor Jamison is hoogleraar psychiatrie aan de John Hopkins Universiteit in Baltimore, USA, en dus een internationaal vermaard deskundige op het gebied van de bipolaire stoornis.
Het bijzondere aan haar is dat zij zelf lijdt aan de bipolaire stoornis. Zij heeft het beroemde boekje ‘An Unquiet Mind’ – in het nederlands ‘De Onrustige Geest’ – geschreven, waarin zij verslag doet van haar eigen ervaringen met manisch-depressiviteit. Zij beschrijft vooral de eerste jaren, waarin haar klachten op zijn hevigst waren en zij vaak weigerde medicijnen te slikken.
Hoewel niet iedere manisch-depressieve patient haar verhaal zal herkennen, blijft het bijzonder om te lezen hoe iemand, die zelf zoveel kennis van het onderwerp heeft, deze aandoening ervaart.
Lithium en de nieren
Lithium wordt al tientallen jaren voorgeschreven bij de bipolaire stoornis. Hoewel inmiddels vele andere medicijnen beschikbaar zijn, blijft lithium een middel van eerste keus. Maar lithium is toch slecht voor de nieren? Hoe zit dat nu?
Lithium wordt als een zout, meestal lithiumcarbonaat, ingenomen. Net als keukenzout wordt lithium hoofdzakelijk door de nieren verwerkt. Lithium heeft dus alles te maken met vocht, zout en nieren.
Lithium remt het vermogen van de nieren om afvalstoffen te concentreren, waardoor de urineproductie toeneemt. Als gevolg hiervan gaat ongeveer één op de drie lithiumgebruikers duidelijk meer plassen en, omdat hierdoor dorst ontstaat, ook meer drinken. Dit effect op de nieren is soms onomkeerbaar. Uiteindelijk kan dit zo oplopen dat de functie van de nieren te krap wordt en het beter is lithium te staken.
Het risico op nierschade is groter als de lithiumspiegel een paar keer veel te hoog is geweest (lithiumvergiftiging). Ook de combinatie met andere aandoeningen die de nieren kunnen aantasten – denk aan suikerziekte of bijvoorbeeld hoge bloeddruk – kan uiteindelijk tot problemen leiden.
Het is belangrijk regelmatig bloed te laten prikken. Daarin moet in elk geval de lithiumspiegel (de concentratie van lithium in het bloed) en de nierfunctie worden bepaald. Wanneer dit nauwkeurig wordt gedaan en de lithiumdosering deskundig wordt ingesteld, zien we in de praktijk relatief weinig problemen. Het komt niet vaak voor dat lithium gestaakt moet worden. Door de nierfunctie regelmatig te controleren, zijn we er in ieder geval snel bij zodat we voldoende tijd hebben om in te grijpen.